Sams vader heeft voor Sam een kar …….
- gebouwd
- bouwen
- getekend
- gespeeld
Een ……. van hout, met drie wielen, een stuur en een rem.
- kar
- fiets
- schuur
- schutting
Sam is ……. reuzetrots op.
- er
- nu
- zijn vader
- ergens
Hij giert door de …….
- straten
- grasveld
- huizen
- kamer
Pas op allemaal, ik kom er …….
- aan
- af
- toe
- pas op
Plotseling stapt een mevrouw ……. huis uit.
- haar
- zijn
- Sams
- hun
Sam probeert hard te remmen, ……. het is al te laat.
- maar
- en
- dus
- want
BOEM!
De mevrouw en Sam ……. op straat.
- liggen
- staan
- samen
- leggen
Ze zijn ……. erg geschrokken.
- allebei
- intussen
- ineens
- zomaar
Gelukkig is de mevrouw niet …….
- boos
- gevallen
- arm
- geschrokken