Werkwoorden: persoonsvorm in de tt



Vul de persoonsvorm in. Let daarbij goed op het onderwerp: wie/wat is er aan het ....

De zinnen staan in de tegenwoordige tijd (tt).
1. (kneden) de bakker het deeg?
2. We (ontbijten) wat later vandaag.
3. (bouwen) je een zandkasteel?
4. Een voorzitter (openen) en sluit de vergadering.
5. Wie (helpen) me even?
6. Iedereen (denken) er het zijne van.
7. Moeder (kruiden) het vlees.
8. De hele groep (vieren) feest.
9. (verwelken) de planten niet, als jullie weg zijn?
10. Pas op, straks (vallen) je nog.