Oefening: die/dat, bijvoeglijk naamwoord

Vul alles in en klik dan op "Controleer".

Voorbeelden:
De man, die sterk is, is een sterke man.
Het kind, dat stout is, is een stout kind.

1. De arend, groot is, is een arend.

2. Het seizoen, nat is, is een seizoen.

3. Het probleem, ernstig is, is een probleem.

4. De jaguar, snel is, is een jaguar.

5. De ridder, sterk is, is een ridder.

6. Het hoofd, kaal is, is een hoofd.

7. De berg, steil is, is een berg.

8. Het lied, prachtig is, is een lied.

9. De map, vol is, is een map.

10. De haai, gevaarlijk is, is een haai.