1. Tellen met sprongen van vijf.
    45 - 50 - ... - ...
    1.   55 - 60
    2.   55 - 65
    3.   60 - 70
    4.   50 - 55
  2. In de portemonnee zitten 4 briefjes van tien euro en 9 losse euro's.
    Hoeveel is dat samen?
    1.   49 euro
    2.   13 euro
    3.   94 euro
    4.   31 euro
  3. 7 + 58 = ...
    1.   65
    2.   56
    3.   66
    4.   51
  4. 72 - 7 = ...
    1.   65
    2.   79
    3.   56
    4.   69
  5. Een dropje kost 10 cent. Rick koopt 8 dropjes.
    Hoeveel moet Rick betalen?
    1.   80 cent
    2.   18 cent
    3.   81 cent
    4.   28 cent
  6. Welk getal is 10 minder dan 72?
    1.   62
    2.   82
    3.   70
    4.   80
  7. 7 x 4 = ...
    1.   28
    2.   21
    3.   24
    4.   30
  8. In de bus zitten 62 mensen. Bij de halte stappen 17 mensen uit. Niemand stapt in.
    Hoeveel mensen zitten er dan nog in de bus?
    1.   45
    2.   54
    3.   79
    4.   46
  9. Waar ligt het getal 35 ongeveer?
    1.   P
    2.   Q
    3.   R
    4.   S
  10. Een deel van de stapel blikjes is bedekt.
    Hoeveel blikjes heeft de hele stapel?
    1.   30
    2.   24
    3.   42
    4.   50
  11. Het is half zeven. Over een uur ga ik naar bed.
    Dan is het ...
    1.   half 8
    2.   7 uur
    3.   half 6
    4.   1 uur
  12. De cd kost 14 euro. Iris betaalt met 20 euro.
    Hoeveel euro krijgt Iris terug?
    1.   6
    2.   34
    3.   16
    4.   14