Persoonsvorm invullen

De boer en zijn zonen



Let op: gebruik in deze oefening de verleden tijd, tenzij anders is aangegeven.


Er was eens een boer, die zeven zonen (hebben) .
De zonen (maken) de hele dag door ruzie.
Wat de boer ook (zeggen) , hoe hij ze ook (straffen) , het (helpen) allemaal niets.
Toen (besluiten) hij ze een lesje te leren.
Hij (vragen) ze een bundel stokken te halen.
Eén voor één (moeten) ze proberen de bundel te breken.
Ieder (inspannen) zich tot het uiterste in, maar de een na de ander (moeten) het opgeven.
Toen (maken) de boer de bundel los en (geven) ieder een stok.
Met gemak (breken) ieder zijn stok doormidden.
Toen (zeggen) de boer: "Zo (zijn, tt) het nu ook met jullie.
Alleen (zijn, tt) je zwak, maar als jullie samenwerken, (zijn, tt) jullie sterk.