lenen
1.
Het was niet eerlijk. Echt, het was heel oneerlijk. Ze kon het amper geloven.
Woedend was ze. Dat ze haar zo hadden behandeld, als een stuk
vuil. Maar ze zou het ze betaald zetten!
2.
In het land waar ze woonde, geloofden de mensen, dat wanneer je vond dat je
oneerlijk was behandeld, je dan bij de achterdeur van het paleis van de koning
moest gaan staan. De mensen vertelden dat af en toe de koning zelf die deur open
deed. Maar alleen als hij wist dat jij gelijk had, alleen als je echt oneerlijk
was behandeld. Er was nog nooit iemand door die deur bij de koning binnen
gevraagd. Maar er was ook nog nooit iemand geweest, die er langer dan een paar
dagen had gestaan. Niemand wist of de koning ook echt zou komen. Er waren er die
zeiden dat hij maar eens in de honderd jaar naar buiten kwam.
3.
Ondanks die verhalen besloot de vrouw bij de deur te gaan staan. Ze kregen haar
niet weg. En zelfs als de koning nooit naar buiten kwam! Nou en? Ze ging er niet
vandaan, al werd het haar dood. En zo gebeurde het. Daar stond ze bij het
paleisdeurtje, dag na dag, week na week, maand na maand, jaar na jaar.
4.
Iedereen in het land wist ondertussen dat ze daar stond. De mensen staarden haar
aan, schudden hun hoofd en verbaasden zich over haar koppigheid.
5.
Maar langzamerhand raakte iedereen eraan gewend en vaak kwamen de mensen langs
om een praatje met haar te maken. Het bleek dat de vrouw vaak wijze dingen zei.
De mensen begonnen haar om raad te vragen: over wat ze moesten doen, hoe ze
moesten leven en hoe zij gelukkig konden worden. En de vrouw gaf altijd goede en
wijze raad.
6.
Op een avond, toen de sterren aan de hemel stonden, stond ze net als anders bij
de deur. Om haar heen lagen mensen te slapen. Honderden mensen die wachtten op
haar goede raad. Plotseling hoorde ze achter zich de achterdeur van het paleis
zachtjes opengaan. Een stem fluisterde: “Kom binnen, mijn kind, kom binnen. Je
geduld wordt beloond. Je hoeft niet langer te wachten. Je mag de rest van je
leven in het paleis blijven.”
7.
De vrouw keek naar de mensen die om haar heen lagen te slapen, wachtend op haar
goede raad. Achter haar klonk weer die stem: “Kom binnen, mijn kind, kom in
mijn paleis voor de rest van je leven.” Ze keek nog een keer naar al die
mensen, die op haar wachtten. Wat moest ze doen?