1. Een trol loopt door het bos, met een mand op haar rug. In de mand zit haar baby, welke ze de mooiste van de wereld vindt. In de verte ziet ze een boer en een boerin te paard op haar afkomen. De boerin heeft een kindje bij zich. De trol wordt nieuwsgierig, of het mensenkind net zo mooi is als het hare en verstopt zich in de struiken. Zo zullen de mensen haar niet zien, maar kan zij het pad wel goed zien.
2. Wanneer de paarden langs de struik met de trol komen, merken ze het zwarte trollengezicht op en steigeren van schrik. In paniek zetten ze het op een lopen en de boer en de boerin hebben de grootst mogelijke moeite de paarden in bedwang te houden.
3. De trol vindt het jammer, dat ze het mensenkind niet heeft kunnen zien, maar krijgt weer hoop wanneer ze gejammer hoort. Op een bedje van dorre bladeren ziet ze het mensenkind liggen, dat tijdens het steigeren van de paarden uit zijn moeders armen is gevallen. Verbijsterd kijkt ze naar de tengere roze vingertjes en de prachtige blauwe ogen. Dit kind is vele malen mooier dan het hare! De trol krijst het uit van verdriet.
4. Intussen hebben de boer en zijn vrouw de paarden weer in bedwang gekregen en draven terug naar de plek waar ze hun kind hebben verloren. Wanneer de trol ze in de gaten krijgt, legt ze haar trollenkind langs de weg en stopt ze het mensenkind in haar mand. Dan rent ze vlug het bos in.
5. De boerin knielt bij het kind neer en zegt verbaasd: "Dit is ons kind niet. Ons kind heeft geen scherpe tanden en haar zo ruw als een varkensborstel!" De boer bekijkt het lelijke kind eens goed en snapt wat er gebeurd is. "Ons kind is door een trol gewisseld met haar eigen kind," zegt hij boos. Samen gaan ze het bos dieper in, op zoek naar hun eigen kind.
6. Wanneer het donker wordt en ze bijna niets meer zien, snauwt de boer dat hij terug naar huis gaat. "Als jij ons kind beter had vastgehouden, hadden we deze ellende nooit gehad," moppert hij. De boerin klimt verdrietig op haar paard, maar hoort dan het gejank van het trollenkind, dat nog steeds op het pad ligt. "We kunnen het kind hier niet laten liggen," zegt ze. Hoewel de boer het er helemaal niet mee eens is, neemt ze het trollenjong mee naar de boerderij.
7. De dienstmeisjes en knechten komen vol belangstelling naar het trollenkind
kijken. "Je moet het met een stok slaan, zodat het gaat bloeden," zegt
er é
8. De volgende dag stelt de boer uiterst vriendelijk voor, om samen naar de markt te gaan. De boerin reageert verheugd, maar is tegelijk bang dat het een list is, om het trollenkind iets aan te laten doen wanneer zij weg is. Ze zet het loodzware kind op haar rug en loopt met de boer mee. De tocht over de berg valt behoorlijk tegen met zo'n zwaar kind op haar rug, maar de boerin geeft het niet snel op. Bij het steilste en smalste stukje stelt de boer voor het kind van haar over te nemen. Uitgeput ziet de boerin haar man over de smalle, glibberige paadjes gaan. Dan begrijpt ze wat de bedoeling is: de boer zal het kind in de afgrond werpen en beweren dat het een ongeluk is. Ach, misschien is het ook wel beter, denkt ze. Maar wanneer ze het kind doodsbange geluiden hoort maken, rent ze, moe als ze is, achter de boer aan. Die probeert het kind vlug het ravijn in te werpen. Net op tijd kan de boerin het kind nog vastgrijpen. Haar man is razend.
9. Zo kruipen de jaren voorbij. De boer vindt het steeds moeilijker, om van zijn vrouw te blijven houden. De boerin zelf verzorgt het kind, al valt het haar zwaar, dat het niet hun eigen kind is. De knechten en dienstmeisjes zijn het ongelukkige huis allemaal ontvlucht en alsof dat allemaal nog niet genoeg is, staat op een ochtend de boerderij plotseling in lichterlaaie.
10. Vanuit de omtrek komen mensen helpen blussen. Eé
11. "Nu kan ik niet langer bij je blijven," zegt de boer en loopt wenend het bos in. Hoewel de boerin achter hem aan wil gaan, heeft ze geen kracht meer om het trollenkind van haar schoot af te halen. Uitgeput staart ze, tegen een waterput aangeleund, haar man na.
12. De boer is nog maar net onderweg, als een kleine jongen op hem afgerend
komt. "Goedendag in het bos," groet de boer. "Waar ga jij
heen?" "Als je wist wie ik was, dan zou je dat wel weten," lacht
de knaap. "Je praat zoals mensen in mijn familie," zegt de boer.
"Als mijn zoon niet bij de trollen was, zou ik zweren dat jij het
was!" "Klopt!" zegt de jongen en hij vertelt wat hem is
overkomen. Toen de trollenvader hem met stokken wilde slaan, heeft de
trollenmoeder zich over hem heen gebogen. De trollenvader heeft hem in het
ravijn willen werpen, maar de trollenmoeder heeft hem nog net op tijd op kunnen
vangen. "Vertel eens, waarom er zo'n schroeilucht om je heen hangt,"
zegt de boer. "Dat kunt u zelf ook bedenken: vandaag heeft de trollenmoeder
mij uit haar brandende woning gered," antwoordt het kind. De boer barst in
tranen uit en vraagt waarom de trollen de knaap uiteindelijk hebben vrijgelaten.
"Toen moeder datgene opgaf, wat haar het meest lief was, hadden de trollen
geen macht meer over mij," legt hij uit. De boer wil nu nog maar é
13. De boerin is bij de waterput in slaap gevallen en ontwaakt langzaam, wanneer ze in de verte haar naam hoort. Ze merkt dat het trollenkind niet meer in haar schoot ligt, maar voelt dat dat nu goed is. Haar versteende hart gaat weer kloppen, als ze ziet dat het haar man is, die daar komt aanrennen. De boer legt het kind in haar armen. "Dit is ons kind," vertelt hij, "en als geen ander ben jij het, die het gered heeft!"