Begrijpend lezen: verwijswoorden

Lees de tekst: "Mag Els mee?"

Naar wie verwijst het dikgedrukte woord in regel 2?
1. Vera
2. Els' ouders
3. Vera en Els
4. de moeder van Els
5. de ouders van Vera
Lees de tekst: "Mag Els mee?"

Wie wordt/worden er bedoeld met haar ouders in regel 3?
1. Vera
2. Els' ouders
3. Vera en Els
4. de moeder van Els
5. de ouders van Vera
Lees de tekst: "Mag Els mee?"

Naar wie verwijst het dikgedrukte woord in regel 6?
1. Vera
2. Vera's ouders
3. Vera en Els
4. de moeder van Els
5. Els' ouders
Lees de tekst: "Mag Els mee?"

Naar wie verwijst het dikgedrukte woord in regel 8?
1. Vera
2. Els' ouders
3. Vera en Els
4. de moeder van Els
5. de ouders van Els
Lees de tekst: "Mag Els mee?"

Naar wie verwijst het dikgedrukte woord in regel 10?
1. Vera
2. Els' ouders
3. Vera en Els
4. de moeder van Els
5. de ouders van Vera