kies de juiste zin.
Klik op het vraagteken dat voor het juiste antwoord staat.
..................................
Dat is een leuke sport.
Vandaag is zijn vriend, Koen, ook mee.
Koen gaat misschien ook op judo.
- Bram zit op judo.
- Bram zit op tekenles.
- Bram en Koen zijn vrienden.
..................................
Koen schrikt er van.
Snel staat hij weer op.
Wacht jij maar eens, Bram.
- Bram gooit Koen op de mat.
- Bram trekt zijn judopak aan.
- Koen is erg sportief.
..................................
Hij gooit hem door de lucht.
Bram komt hard neer.
Dat doet zeer, Koen.
- Koen pakt Bram stevig beet.
- Bram pakt Koen stevig beet.
- Koen pakt een stok.
..................................
"Hoe gaat het hier?" vraagt hij.
Koen en Bram kijken elkaar aan.
Ze moeten ineens lachen.
- Daar komt de meester aan.
- Bram is kwaad.
- Braam heeft pijn.
..................................
Maar die kan de jongens wel aan.
Hij gooit ze allebei op de mat.
"Ik ga ook op judo!" zegt Bart.
- Ze springen bovenop de meester.
- "Bart speelt vals," zegt Koen.
- "Koen speelt gemeen," zegt Bart.