Op een koude Halloweenavond liepen Ruben en Hanna langs het oude huis boven op de heuvel. Niemand in het dorp durfde daar normaal langs te gaan. Men zei dat het er spookte, dat er lichten flitsten en dat je gefluister hoorde als je te dichtbij kwam. Maar Ruben hield van avontuur en Hanna wilde wel eens weten of al die verhalen écht waar waren. “We gaan gewoon even kijken, en dan weer terug,” zei Ruben dapper. Hanna slikte en knikte.
Het hek kraakte toen ze het openduwden. Het gras was zo hoog dat het leek alsof het hen wilde vastgrijpen. Voorzichtig liepen ze naar de voordeur. Die stond een stukje open…
Binnen was het donker, er was alleen een zacht oranje licht dat uit de kelder leek te komen. “Durf je?” fluisterde Hanna. Ruben knikte en samen gingen ze de trap af.
Beneden zagen ze iets wat ze nooit verwacht hadden: geen spoken, geen monsters… maar een oude vrouw die een enorme ketel roerde. Ze droeg een puntige hoed en lachte vriendelijk.
“Ah, mijn gasten! Jullie zijn precies op tijd,” zei ze. Ruben en Hanna keken elkaar geschrokken aan. “Niet bang zijn,” zei de vrouw. “Ik ben geen gemene heks. Elk jaar met Halloween kook ik pompoensoep voor wie durft te komen. Maar niemand komt ooit, omdat ze denken dat ik eng ben.” De kinderen begonnen te lachen. “Dus dat was al dat gefluister en die lichten?” vroeg Hanna. “Ja,” zei de vrouw glimlachend. “Het zijn gewoon de bubbels van mijn soep en mijn kaarsen die flikkeren.”