Herhaling 2: voorwaarde, tijd, conclusie

vlaggetjes.gif
A. Vul het goede woord in.
Kies uit: afleiden, conclusie, daarna, dus, mits, terwijl, totdat, zodra
Je mag elk woord maar één keer gebruiken.

1. iedereen plezier maakt, ben ik de limonade aan het inschenken.
2. Uit het rumoer kun je , dat de meeste gasten aan het praten zijn.
3. Het feest gaat door, iedereen weg is. (Dan stopt het.)
4. iedereen vertrokken is, zullen Floris en ik de troep opruimen.
5. We stoppen alles in afvalzakken. brengen we die naar de container.
6. Alleen Marjon is niet gekomen. : vrijwel iedereen was er.
7. De buren hebben niet geklaagd, we hebben niet teveel lawaai gemaakt.
8. Volgend jaar organiseer ik weer zo'n feest, het natuurlijk weer van mijn ouders mag.