Tijd

Vul het goede woord in.
Kies uit: daarna, terwijl, totdat, zodra.

1. ik de punten optelde, hield Mees bij wie er aan de beurt was.
2. Tim gaf de punten door. telde ik ze op.
3. de punten waren opgeteld, verscheen de score op het scorebord.
4. Ik telde de punten op, Bas het van mij overnam. (Toen stopte ik met optellen.)