Werkwoorden: robot ( alle vormen)

Deze oefening printen als oefenblaadje

Vul alles in en klik dan op "Controleer". Druk op [?] of "Hint" voor hulp. Dat kost echter wel punten.

1. De in elkaar (prutsen) robot (bliepen, tt) elk kwartier.
2. Gisteren (lusten) de robot alleen maar smeerolie; vandaag (verorberen) hij enkel (stoven) peertjes.
3. De armen van dat (verwennen) stuk blik (piepen) eergisteren de hele dag door.
4. Ik (vermoeden) dat er een scharniertje kapot was, maar gisteren (blijken) dat hij (uitdrogen) was en behoefte had aan smeerolie.
5. Ik (rusten) zojuist even uit; nu moet ik weer een pan met peertjes gaan (stoven) .
6. De peren zijn gaar, wanneer de robot 3 keer (bliepen) heeft.
7. Ik (willen, vt) dat hij eens aan zijn gebliep (bezwijken, vt) of op een dag spontaan in elkaar (krimpen, vt) .
8. Het (overblijven) schroot (transporteren) ik dan persoonlijk naar de schroothoop.
9. Dat door mij zo (haten) bliepapparaat moet worden (vervangen) door een normale klok of wekker.
10. Irritant ding, (bliepen) op!