Werkwoorden: persoonsvorm (zwak en sterk)



Vul de persoonsvorm in.

1. We (kijken) gisteren naar de finale van 'The Voice'.
2. Morgen (treden) Chantal en Inge in het huwelijk.
3. (geven) je veel geld uit aan vuurwerk?
4. Patrick (gnuiven) , toen hij de goocheltruc zag mislukken.
5. Waarom (praten) jullie zo zacht, toen jullie op kraamvisite waren?
6. Je (luiden, tt) de noodklok niet voor niets, lijkt me.
7. De golven (beuken) toen tegen de dijken.
8. Ze (zingen) samen zo hard als ze konden.
9. Verder (rekken) het elastiek toen niet uit.
10. Straks (laden) hij de verkeerde dozen nog in.