Persoonsvorm: controletoets

Welk van de vetgedrukte woorden is niet de persoonsvorm?
1. De veranderde opstelling bevalt me wel.
2. Hoe laat zal de visite komen?
3. Iedereen gilde door elkaar.
4. Bij de slager heb ik heerlijke ham gekocht.
Welk van de vetgedrukte woorden is niet de persoonsvorm?
1. Waarom heeft hij dat gedaan?
2. Kun je mij dat uitleggen?
3. Cactussen kunnen lange tijd zonder water.
4. Wanneer willen jullie het over doen?
Welk van de vetgedrukte woorden is niet de persoonsvorm?
1. Aan wie ga je dat vertellen?
2. Dat zou niet best geweest zijn.
3. Heb je me daarvoor wakker gemaakt?
4. Sandra weegt minder dan Dorien.
Welk van de vetgedrukte woorden is niet de persoonsvorm?
1. Het opgegraven beeldje was eeuwen oud.
2. In welke maand valt Pasen?
3. Van algen kan men olie maken.
4. Hoe ontstaan aardbevingen?
Welk van de vetgedrukte woorden is niet de persoonsvorm?
1. Dat apparaat is in dit geval goed te gebruiken.
2. Elk jaar krijgt een boom er een jaarring bij.
3. We gaan deze taart samen opeten.
4. Je kunt mijn fiets wel lenen.
Welk van de vetgedrukte woorden is niet de persoonsvorm?
1. Na een week van veel eten ga ik een poosje minderen.
2. Je moet hier voorzichtig lopen.
3. Ze had dat toch al eerder gezegd?
4. De gevangen vis wordt lekker opgegeten.
Welk van de vetgedrukte woorden is niet de persoonsvorm?
1. Gapend van de slaap probeerde zij haar ogen open te houden.
2. In welk dorp ben jij geboren?
3. Zij zullen het waarschijnlijk niet meer meemaken.
4. Hadden jullie nog aan de sleutels gedacht?
Welk van de vetgedrukte woorden is niet de persoonsvorm?
1. Ze wordt verdacht van spionage.
2. Vleermuizen maken hoge geluiden.
3. Waar heb je dat gevonden?
4. Het is toch niet te geloven.
Welk van de vetgedrukte woorden is niet de persoonsvorm?
1. De man was plotseling verdwenen.
2. Met een lachend gezicht namen ze afscheid.
3. Hoe vaak is dat al gebeurd?
4. Er werd zacht op de dwarsfluit gespeeld.
Welk van de vetgedrukte woorden is niet de persoonsvorm?
1. De toneelvoorstelling duurde langer dan verwacht.
2. Hoe laat zullen we naar huis gaan?
3. Na drie uur hebben zij het opgegeven.
4. In een hoekje lag het restant.