Werkwoordspelling - oefening 2

Voortgezet onderwijs

Vul de juiste werkwoordsvorm in. Klik onderaan op 'Controleer', als je klaar bent.

1. Het half leeg (eten) bord heb ik maar in de koelkast (zetten) .
2. Als de storm niet (bedaren) , zullen we hier misschien moeten (overnachten) .
3. De katten waren zo verschrikkelijk (uithongeren) , dat de arts ze maar (doden) .
4. Toen het zo (misten) , (rijden) Anne bijna tegen een lantaarnpaal.
5. Josje, (vergoeden) alsjeblieft zo snel mogelijk alle schade.
6. Er wordt in mijn wijk veelvuldig (surveilleren) .
7. Het (verbazen) me niet echt, dat hij naar de toneelschool wil.
8. Heb je lekker (douchen) ?
9. Een als aap (verkleden) jongen rende door de dierentuin.
10. Nadal werd in de finale (aftroeven) door Federer.
11. (herhalen) eens wat je de klas zojuist (meedelen) hebt.
12. De pas (scheren) schapen rilden van de kou.
13. Ik was (verbazen) , toen ik haar op het politiebureau zag.
14. We (besluiten) hem vanaf toen te (bespieden) .
15. Welke pogingen we ook (aanwenden) , het haalde niets uit.