Werkwoordspelling - oefening 5

Voortgezet onderwijs

Vul de juiste werkwoordsvorm in. Klik onderaan op 'Controleer', als je klaar bent.

1. We zijn (verhuizen) naar Rotterdam.
2. Vroeger (bemesten) de boer zijn land vaker.
3. De (verplichten) herkeuring (vinden) morgen plaats.
4. Vorige maand (woeden) hier een hevige storm.
5. Heb je je vrienden al (emailen) ?
6. Ze heeft een bijzondere hobby: ze (houden) vogelspinnen.
7. Dus je (ontkennen) nog steeds, dat jij er iets mee te maken hebt?
9. Gisteren om twee uur (verklaren) de voorzitter de discussie gesloten.
10. Als kind (hechten) ze al weinig waarde aan poppen.
11. Vandaag (bestellen ) is morgen in huis!
12. Waarom (leiden) je hem af, als je weet dat hij zich moeilijk kan (concentreren) ?
13. De (verraden) overvaller koos het hazenpad.
14. De gemeente (verplichten) de eigenaar toen de schuur te (slopen) .
15. In de (onderzoeken) auto werd niets verdachts (vinden) .