Woordenschat: Communiceren(1)

Oefening 3: vul het juiste begrip in.

Vul alles in en klik dan op 'Controleer'.
Kies uit:
lichaamstaal, sjokken, schichtige, knikkebollen, stampvoetend, bulderen, smalend, gniffelen, grijnzen, kermend.

1. Aan haar kun je zien dat ze het niet echt meent.
2. De vos sprak tot de raaf.
3. Hij wierp een blik op het publiek.
4. van de pijn lag de wielrenner op het asfalt.
5. Toen ze haar zin niet kreeg, liep Lucy naar haar kamer.
6. Na twee glazen wijn zat mijn opa in zijn stoel te .
7. Waarom jullie zo; kun je je voeten misschien wat hoger op tillen?
8. De kapitein was tegen de bemanning aan het dat ze harder moesten werken.
9. Ze gemeen naar elkaar, telkens als er iemand struikelt.
10. Niemand begreep waarom de twee meiden in een hoekje zaten te .