Oefenproefwerk geschiedenis: Napoleon

Hoe was de sfeer te omschrijven in een aantal Europese landen tegen het eind van de 18e eeuw?
1. Veel burgers waren het zat dat ze wèl hoge belastingen moesten betalen, maar dat alleen de rijken het voor het zeggen hadden. Ze wilden medezeggenschap in de regering.
2. Veel burgers waren tevreden over de privileges (= gunstige rechten voor enkelen), die rijke mensen hadden.
3. Burgers waren over het algemeen zeer tevreden over hun vorst.
4. Men was tevreden, omdat de verschillen tussen arm en rijk niet al te groot waren.
De Franse koning die (eind 18e eeuw) de macht in zijn land niet uit handen wilde geven heette…
1. Lodewijk XVI.
2. Lodewijk XV.
3. Willem IV.
4. Willem V.
Waarom bestormde het Franse volk op 14 juli 1789 de 'Bastille'?
1. In deze gevangenis lag een voorraad buskruit, die het volk kon gebruiken voor hun wapens (voor het verzet tegen de machthebbers).
2. De Bastille was een oude burcht, die toch op het punt stond om gesloopt te worden.
3. Het volk vond dat gevangenen in de Bastille te slecht behandeld werden.
4. Zo voorkwam het volk, dat het zelf opgesloten zou worden in deze gevangenis.
De 'Franse Revolutie' kun je het best omschrijven als…
1. de periode waarin de macht van de Franse adel en geestelijken met geweld door een volksopstand werd teruggedrongen.
2. de periode waarin koning Lodewijk XVI de opstand de kop in wist te drukken.
3. de periode waarin het Franse leger overwinning na overwinning boekte.
4. de periode waarin de patriotten uit Nederland werden verdreven.
'Napoleon Bonaparte' was…
1. opperbevelhebber van het Franse leger. Hij pleegde een staatsgreep en trok alle macht naar zich toe.
2. aanvoerder van de Engelse vloot.
3. de Nederlandse stadhouder. Hij vluchtte per schip naar Engeland.
4. koning van Frankrijk.
Napoleon voerde nieuwe wetten in.
Welke?

I Alle burgers ongeacht stand, ras of godsdienst zijn gelijk voor de wet.
II Een beklaagde heeft recht op juridische bijstand.
III Meer vrijheid in het economische leven.
1. I, II en III zijn juist.
2. I en II zijn juist.
3. I en III zijn juist.
4. II en III zijn juist.
Napoleon kroonde zichzelf tot keizer van Frankrijk en breidde zijn macht in Europa uit door…
1. oorlog te voeren.
2. slimme onderhandelingen.
3. zijn broer Lodewijk Napoleon als vorst aan te stellen.
4. een verbond te sluiten met Rusland.
In 1795 viel het Franse leger Nederland binnen.
Waarom was een aantal Nederlanders hier in het begin wel blij mee?
1. Een aantal Nederlanders hoopte dat er in Nederland nu ook meer vrijheid en gelijkheid zou komen.
2. Een aantal Nederlanders adoreerde de opperbevelhebber van het Franse leger.
3. Een aantal Nederlanders vond hun eigen, Nederlandse leger veel te zwak.
4. Een aantal Nederlanders hoopte dat de Engelse vloot nu voorgoed verslagen zou worden.
Wat deed stadhouder Willem V, die in Nederland de baas was ten tijde van de Franse inval?
1. Hij vluchtte per schip naar Engeland.
2. Hij pleegde zelfmoord.
3. Hij dook onder.
4. Hij vluchtte met zijn paard naar Pruisen.
Wie werd na de Franse inval aanvankelijk de baas in Nederland?
1. Lodewijk Napoleon, de jongere broer van Napoleon Bonaparte.
2. Lodewijk XVI.
3. Koning Willem I.
4. Marie-Antoinette, de vrouw van Lodewijk XVI.
Hoe heette ons land in de periode dat het was ingelijfd bij Frankrijk?
1. de Bataafse Republiek.
2. de Franse Republiek.
3. de Nederlandse Republiek.
4. Republiek Waterloo.
Hoe was het leven in Nederland ten tijde van de Franse overheersing?
1. Nederlanders werden steeds armer. Veel geld ging naar het Franse leger.
2. Nederlanders werden steeds rijker. Er kwam veel geld vanuit Frankrijk naar Nederland.
3. Eigenlijk was er niet zo veel veranderd.
4. Men was blij dat Nederland en België waren verenigd.
Napoleon wilde met zijn leger in 1812 ook Rusland veroveren.
Hoe verliep dit?
1. De Russen trokken zich telkens verder terug en vernielden daarbij alles wat maar bruikbaar zou kunnen zijn voor Napoleons leger.
2. Napoleon had binnen enkele weken heel Rusland in handen.
3. Nog vóór Napoleon Moskou had bereikt, werd zijn leger verslagen door de Kozakken.
4. De Russen gaven zich binnen enkele dagen over.
Napoleon zelf had Rusland bijtijds verlaten en ging door het voeren van oorlogen.
Waar werd hij (in 1815) definitief verslagen?
1. Bij de Belgische plaats Waterloo.
2. Bij de Duitse plaats Leipzig.
3. Bij de Nederlandse plaats Arnhem.
4. Op het eiland Elba.
Nadat Napoleon voorgoed verslagen was, werd hij verbannen naar een eiland, alwaar hij in 1821 stierf.
De naam van dat eiland was...
1. Sint-Helena.
2. Elba.
3. Aruba.
4. Corsica.
Napoleon heeft veranderingen tot stand gebracht in het lager onderwijs.
Welke?

I Op openbare scholen waren voortaan alle kinderen welkom, ongeacht hun geloof.
II Onderwijzers moesten voortaan een examen afleggen.
III Op elke school was voortaan een directeur aanwezig.
1. Alleen I en II zijn waar.
2. Alleen II en III zijn waar.
3. Alleen I en III zijn waar.
4. I, II en III zijn niet waar.
Wat is er sinds Napoleon op politiek gebied veranderd in Europa?
1. Het volk heeft meer invloed gekregen op de regering (medezeggenschap).
2. Niets.
3. De koning(in) heeft meer macht gekregen.
4. De eerste minister heeft meer macht gekregen.
Welke veranderingen heeft Napoleon nog meer tot stand gebracht?

I Afschaffing van de doodstraf.
II De ‘Burgerlijke stand’: iedereen moest zijn voor- en achternaam registreren.
III Overal in het land dezelfde maten (meter, liter, kilogram) en dezelfde munt.
1. Alleen II en III zijn waar.
2. Alleen I en III zijn waar.
3. Alleen I en II zijn waar.
4. I, II en III zijn niet waar.
Waar is het graf van Napoleon tegenwoordig te bezichtigen?
1. In Parijs.
2. In Lyon.
3. Op het eiland Sint-Helena.
4. Op het eiland Elba.
Koning Willem I werd onze eerste ‘Koning van Oranje’.
Wie was hij?
1. Hij was de zoon van stadhouder Willem V, die voor de Fransen uit Nederland gevlucht was.
2. Hij was de zoon van Napoleon Bonaparte.
3. Hij was de zoon van Lodewijk Napoleon.
4. Hij was de zoon van Lodewijk XVI.
Ruim 100 jaar nadat Napoleon stierf, zou opnieuw iemand proberen Europa te veroveren.
Wie was deze man?
1. Hitler.
2. Filips II.
3. Godfried.
4. Caesar.